Theo van Doesburg en J.J.P. Oud vroegen hem meubels te leveren voor, respectievelijk, een kamer voor dominee Bart de Ligt in diens nieuwe huis in Katwijk aan Zee (1929) en de modelwoning in een van de huizenblokken in Spangen (Rotterdam 1920). Rietveld maakte voor deze interieurs geen nieuwe ontwerpen, maar varieerde op het al bestaande lattenmeubilair. De door van Doesburg zo hartstochtelijk gepropageerde samenwerking tussen verschillende kunstdisciplines bleek in de praktijk vaak moeilijk te realiseren. Rietveld had er in het begin wel oren naar. In augustus 1920 schreef hij aan Van Doesburg dat hij verlangde ‘… naar een flink stuk werk in goede samenwerking …’.

Rietvelds enige samenwerkingsproject binnen De Stijl was de Ruimte-Kleur Compositie die hij in 1923 met Vilmos Huszár voor een tentoonstelling in Berlijn ontwierp. Waarschijnlijk was Rietveld verantwoordelijk voor de indeling van de ruimte. Vast staat dat hij een tafel en een stoel voor dit project heeft ontworpen. De stoel, die later bekend zou worden als de Berlijnse stoel, is een belangrijke stap in zijn stilistische ontwikkeling omdat hij is opgebouwd uit planken van verschillende afmetingen. Het onderscheid tussen dragende constructie van het frame en de lichaam ondersteunende gedeelten, de rug en de zitting, is daardoor opgeheven. De ruimtelijke vorm is beeldbepalend.

Vanaf de tweede helft van 1922 maakte Van Doesburg plannen voor een woonhuis, annex museum voor de Parijse galeriehouder Leonce Rosenberg. Het ontwerp zou met andere architectuurontwerpen van De Stijl worden getoond in de galerie. Het moest het belangrijkste samenwerkingsproject van De Stijl worden, maar zoals vrijwel elke samenwerking bij Van Doesburg, werd ook dit een ingewikkelde geschiedenis. Uiteindelijk bleven Theo van Doesburg, Cornelis van Eesteren en Rietveld over; met zijn drieën zouden ze het huis voor Rosenberg ontwerpen en de tentoonstelling organiseren. Het eindigde ermee dat Rietveld afhaakte omdat hij het naar eigen zeggen te druk had. Alleen de maquette van Maison Rosenberg is door hem gemaakt. Ook uit een brief aan Oud van september 1923 blijkt dat hij geen tijd had voor al dat onbetaalde werk: ‘Naar Weimar [een tentoonstelling georganiseerd door Walter Gropius] kon ik onmogelijk sturen – ik heb zoo’n toer om een hoop afgewerkt te krijgen, om eens een flink rekeningetje te kunnen schrijven …’. Met vijf kleine kinderen is dat heel begrijpelijk.
Waarschijnlijk doelde Rietveld op de verbouwing van de lederwinkel E. Wessels en zoon en op het meubilair en de inrichting van het Katholiek Militair Tehuis, een opdracht die hij via de eigenaar van de winkel Wessels, P. van der Pluym had gekregen. Het is wel opvallend dat Rietvelds ‘Stijlvrienden’ weinig oog hadden voor zijn ambitie architect te worden. Misschien zagen zij hem te veel als meubelmaker en stond hij als ambachtsman en autodidact te ver van hen af. Zij hadden allemaal een bouwkundige of vergelijkbare opleiding achter de rug, met uitzondering van Van Doesburg, maar die kon natuurlijk alles. Weliswaar was in die tijd een bouwkundig diploma niet verplicht, maar om iemand zonder die achtergrond toch een kans te geven moet je vertrouwen hebben in zijn capaciteiten. Zo iemand was Cornelis Begeer. Hij kende ongetwijfeld het werk dat Rietveld voor zijn halfbroer Carel Begeer had gedaan en wist waarschijnlijk dat hij bij Klaarhamer architectuurlessen had gevolgd. Misschien was hij op de hoogte van Rietvelds verlangen architect te worden en kennelijk had hij genoeg vertrouwen in Rietvelds talenten en capaciteiten om hem de niet onbelangrijke opdracht voor de verbouwing van de juwelierswinkel aan het Oudkerkhof te gunnen.

Via dezelfde Begeer kreeg hij twee jaar later de opdracht voor de verbouwing van de winkel van de Goud en Zilversmidscompagnie in Amsterdam. Met beide projecten had hij succes. Voor de eerste kreeg hij in 1920 een bronzen penning van de Utrechtse leden van het Genootschap Architectura et Amicitia. De winkel in Amsterdam werd in diverse Nederlandse en buitenlandse tijdschriften gepubliceerd. Het is een bijzonder project dat zeker moet zijn opgevallen in hoofdstad waar de Amsterdamse school in die jaren de dominante architectuurstijl was. De pijpenla, want veel meer was het niet, heeft Rietveld door een ingenieus spel met kleurvlakken op de vloer, het plafond en de wanden en de plaatsing van de meubels omgetoverd tot een aantrekkelijke winkel met veel licht. Deze methode zou hij later bij moeilijke interieuropdrachten vaker toepassen, bijvoorbeeld bij de perskamer voor het Unesco gebouw in Parijs. De statische gevelwand brak hij open door met een driedimensionale compositie van transparante blokken en vlakken een aantrekkelijke etalage en een uitnodigende entree te maken. Hoe Rietveld aan deze originele oplossing kwam is onbekend, een mogelijke inspiratiebron is de entree van de fabriek in Purmerend, een ontwerp van J.J.P. Oud uit 1919.

Rietveld stuurde zowel Oud als Van Doesburg foto’s van de winkel met een toelichting over zijn aanpak. Of zij het pand bekeken hebben weten we niet. Misschien was de internationale aandacht voor dit laatste project wel de reden dat Van Doesburg Rietveld bij het ontwerp voor het Maison Rosenberg betrok, hoewel in de taakverdeling aan Rietveld alleen details van het interieur waren toebedeeld. In praktisch opzicht heeft De Stijl dus weinig betekend voor Rietvelds carrière als architect. Voor belangrijke, betaalde opdrachten was hij afhankelijk van zijn Utrechtse netwerk. Utrecht was wel een grote stad, maar ook weer niet zo groot dat de elite uiteen viel in verschillende kringen. Ondernemers, wetenschappers, kunstenaars, het hogere personeel van de Spoorwegen en andere grote bedrijven ontmoetten elkaar in de verenigingen Kunstliefde en Voor de Kunst. Ook Rietveld was van beide lid. Het ‘kamertje met de mooie grijzen’ voor Truus Schröder (1921), de spreekkamer met meubilair voor de Maarssense huisarts Hartog (1922) en de al genoemde lederwarenwinkel Wessels en Zoon (1923) en de inrichting van het Katholiek Militair Tehuis(1923) en andere kleine opdrachten kwamen rechtstreeks uit dit Utrechtse milieu.


In hoeverre de ideeën en het werk van de Stijlleden zijn artistieke ontwikkeling hebben beïnvloed komt aan bod in de volgende aflevering: Deel 3: Het Rietveld Schröderhuis, icoon van de Stijl of het huis van Truus Schröder.